Ik zit in een Teamsmeeting. Subiet gaat worden aangekondigd dat de stekker uit het project wordt getrokken waar ik het afgelopen jaar mijn tussenuurtjes en gestolen nachten heb ingestoken. Zij weten nog niet dat ik het weet. Zij denken dus dat het nog zin heeft aan de relatie te werken door me te complimenteren met mijn collectie gezelschapsspellen (ik weiger te blurren) en te vragen naar goede voornemens. “Mijn voornemen voor 2023 en al de jaren daarna, is nooit meer in de val te trappen te denken dat ik ook maar enige maatschappelijke doelstelling kan realiseren via een onderneming met winstoogmerk.” Oei, de verbinding was even weggevallen, of ik het kan herhalen. Ik zucht. “Opruimen en naar de fitness.”
“Ja, dus. We weten dat het allemaal niet gelopen is zoals het had gemoeten. Zo gaat dat bij een fusie. Weet dat het geen fijne boodschap is om te brengen. We hopen dat we in de toekomst nog kunnen samenwerken.”
Het enige dat we nog kunnen vragen, is meer geld. Voorzichtige opluchting bij de tegenpartij. “We kijken wat we kunnen doen.” Het maakt de ervaring alleen maar moeilijker te verteren. Geld geeft geen zin aan de platgemailde herfstvakantie of de opgebrande collega, nee zelfs niet aan die twee keer serieus flippen wegens zo druk en de ontelbare ruzies wegens niks. Dit geld, deze oprotpremie, mag en zal nergens zin aan geven.
Ik weet wel wat ze hopen, ze hopen natuurlijk dat ik er ‘iets leuks’ mee ga doen, fitnessen of levend Stratego spelen. Maar dat gun ik ze niet.
Nee, ik stort het door aan een NGO, nog groter dan dit bedrijf. Ik zet bij de vrije mededeling dat ze verplicht zijn het te besteden aan overhead, of desnoods mogen gebruiken voor een juridische buffer. Met mijn oprotpremie mogen geen hobby’s worden uitgeoefend en al helemaal geen baby’s worden gered. Mijn geld blijft even low profile als mijn fantastische project, ter dood veroordeeld voor het leven kon.