Daar stond hij. Voeten dicht bij elkaar, knieën lichtjes gebogen. Concentratie op zijn jongensgezicht terwijl hij in zijn portefeuille naar kleingeld zocht. Wat deed hij hier? Hij en zijn asymmetrisch kapsel moesten aan de andere kant van het spoor blijven. Dat was de afspraak.
‘Doorlopen!’ siste ik. Ik duwde mijn collega’s met mijn plateau in hun rug tot aan het afvalstation, waar ik al mijn vuil bij het restafval kieperde. Ik prevelde excuses aan de sorteergoden en keek schichtig achterom. Zijn ogen op de juist afgerekende maaltijd. Gelukkig.
‘Wat was dàt?’ snauwde Agnes buiten. Zwijgend trok ik haar de hoek om. De twee mannencollega’s sloegen al geen acht meer op ons. ‘Heb ik jou niet ooit verteld van een gast waar ik smoorverliefd op was geworden na een workshop? Die vergeten was te zeggen dat hij al een vriendin had?’ Ik herinnerde me dat ik dit met Agnes had gedeeld toen zijzelf struggelde met een onbereikbare liefde. Ik had uitgelegd hoe flink ik dit sujet uit mijn leven had gebannen en hoe gelukkig ik kort daarna was geworden met iemand zonder twijfels, die wél 100% voor mij ging. ‘Dat was toch een architect?’ ‘Ja, inderdaad!’ Ik was blij en lichtjes verbaasd dat mijn verhaal was blijven hangen. Ik wist dat Agnes nog altijd brieven schreef naar haar crush – een barista die al veel te lang in een kraakpand woonde. ‘Die stond daarjuist in het cafetaria.’ ‘Bij de kassa?’ Ik knikte. Agnes staarde een tijdje achterom, om haar hoofd dan met een snelle beweging terug naar mij te draaien. ‘Die zag er goed uit.’ ‘I know.‘ ‘Waarom heb je hem niet aangesproken?’ Ik wees naar mijn pluishaar en bij elkaar geraapte outfit. Ideaal voor de hoofdstedelijke bunker die ons kantoor was – maar buiten verdwaalde kansen op vereffening gerekend. ‘Ah ja.’ Het sierde Agnes dat ze geen onbegrip veinsde.
In mijn dromen benaderde ik mijn geest uit het verleden nog voor hij kon gaan zitten. Ik stelde hem duizend vragen. Waarom was hij zo laf geweest, destijds? Was hij gelukkig? Sorteerde hij zijn afval? Wat lag er op zijn bord? In plaats van te wachten op een antwoord, zou ik het bord van het plateau pakken en omkeren boven zijn hoofd. ‘Ah, de dagschotel met erwtjes,’ zou ik zeggen. Ik zou er minachtend bij kijken, totdat ik één mondhoek opkrulde (de linker) en hem een vriendschappelijke kus op de wang gaf. Zo zouden we uit elkaar gaan. Hij zou beduusd achterblijven, druipend van de dagschotelsaus maar vooral compleet onder de indruk van mijn coolheid – en dat aan de crappy kant van het spoor. Eerlijkheid zou het altijd winnen van uiterlijkheden, dat besefte de architect nu ook.
In mijn werkelijkheid besteed ik vanaf die dag altijd minstens tien minuten aan haar en make-up vooraleer ik naar mijn werk ga.
You never know who you gonna bump into!
LikeLike